iets van dien aard 1.0
iets dergelijks; iets soortgelijks
Algemene voorbeelden
'Deze mens bekijken en dan die, ja, daar ben ik voor. Maar hen ook zo beoordelen? Doe je dat?' 'Zoveel als ik kan. Meer en meer.' 'En dat mag volgens jou?' 'Ja. Niet altijd, maar dat maakt het goed, zeg ik dan.' 'Goed?' 'Anders hadden we daar weer zo'n eikenhouten wet voor altijd en iedereen, terwijl ik net begon te menen dat net dat niet hoefde.' 'Ik heb ook dingen van dien aard geprobeerd.'